Direct naar artikelinhoud
InterviewHuisarts Rudy Van Giel

‘De congregatie van de Broeders van Liefde had haar oog laten vallen op aids als nieuwe goudader’

Rudy Van Giel: ‘Aids was een ziekte waar heel weinig over geweten was. Op dat gebied is het erg vergelijkbaar met wat er in 2020 gebeurde met covid.’Beeld Thomas Sweertvaegher

In de jaren negentig stond huisarts Rudy Van Giel mee aan de wieg van een opvangtehuis voor stervende aidspatiënten. Hij schreef een boek over een groep die uitgespuwd werd, maar door de aidsexplosie ook op de radar kwam van de zorgindustrie. ‘Voor mij was het duidelijk dat de congregatie van de Broeders van Liefde haar oog had laten vallen op aids als nieuwe goudader.’

Rudy Van Giel (72) woont met zijn man in een huisje in het Oud-Begijnhof Sint-Elisabeth in Gent. Op zolder staart een plaasteren Jezus-beeld naar de passer en winkelhaak die in een houten balk is gevezen. “Ik hou niet van geheimdoenerij. Ik ben openlijk vrijmetselaar”, zegt Van Giel. “Dat komt ook door wat ik in de jaren tachtig en negentig heb meegemaakt.”

Tot zijn 65ste was hij huisarts in de Gentse volkswijken. In die hoedanigheid stond hij in de jaren negentig mee aan de wieg van Espero, een opvangtehuis voor stervende aidspatiënten in Rooigem (Gent). Die gentrificatiewijk in het noordwesten van het stadscentrum wordt vaak in één adem genoemd met de Brugse Poort . “Hiv nam in die jaren een speciale plaats in in mijn leven”, vertelt de huisarts. “Door mijn werk, maar ook door de vele kennissen en vrienden die werden getroffen door hiv. Ik stond ermee op en ging ermee slapen. Aids was letterlijk overal.”

Wanneer merkte u dat de ziekte oprukte in Gent?

“Ik was huisarts in een volkswijk. In mijn praktijk waren 86 nationaliteiten ingeschreven, maar ik had ook veel homoseksuele patiënten. Zelf ben ik altijd heel open geweest over mijn geaardheid en dat deed de ronde. Artsen stuurden hun homoseksuele patiënten naar mij door door.

Homoseksualiteit was iets wat men in die tijd liever uit de weg ging. Dat verergerde nog met de opkomst van hiv. Toen begin jaren tachtig de eerste berichten verschenen over een nieuwe ziekte bij homo’s in San-Francisco, heb ik dat in eerste instantie geminimaliseerd. Ik wilde niet dat er nog meer stigma zou komen. Maar op een bepaald moment ontstond er ook in Vlaanderen heel veel ongerustheid toen de eerste patiënten opdoken. Ook dokters, waren bang om besmet te worden.

Aids was ook een ziekte waar heel weinig over geweten was. Op dat gebied is het erg vergelijkbaar met wat er in 2020 gebeurde met covid. Er werd in het begin heel paniekerig over gedaan. Vanaf 1985 werd dat iets beter, omdat we toen konden testen. Vanaf dan kreeg ik in de praktijk dagelijks mensen over de vloer die geruststelling zochten door een test, of gewoon op zoek waren naar informatie. Ze konden niet anders: aids werd doodgezwegen en mensen waren doodsbang. Dat versterkte elkaar. In 1991 stierf Freddie Mercury aan de gevolgen van aids, 25 uur nadat hij bekend had seropositief te zijn.”

Zelfs de term was taboe.

“In het begin sprak men over Gay-Related Immunodeficiency of GRID. Al vanaf het begin van de epidemie werden hiv bestempeld als een homoziekte, wat achteraf niet terecht zou blijken.

Marc Van Ranst sprak tijdens covid over een voortschrijdend inzicht, maar zo was het ook met hiv. Nemand wist goed wat het was of hoe ermee om te gaan. Na een tijdje ontdekten we dat hiv door een virus werd veroorzaakt en seksueel overdraagbaar was. Ook de symptomen raakten bekend. Er waren de typische vlekken in het aangezicht en op de rest van het lichaam, maar er bleven ook mysterieuze symptomen die ik nooit heb kunnen plaatsen. Zo had ik bijvoorbeeld een patiënt die de weg in zijn eigen huis niet meer kende. Hij herkende mij, maar kon thuis zijn toilet niet meer vinden. Bij sommige patiënten sloeg de ziekte over op hun brein.

De explosie kwam er eind jaren tachtig. In het homomilieu kende iedereen toen wel iemand die seropositief was. Patiënten ging dood en dat kon zeer snel gaan. Maar er was geen duidelijke lijn in te trekken. Ik heb in die jaren ook mensen positief weten testen, die er nog altijd zijn. Inmiddels is er uiteraard een behandeling.”

Herinnert u zich nog uw eerste patiënt?

“De eerste van wie ik het wist, was een kennis uit het homomilieu. Hij was heel open over zijn besmetting, maar hij kon ook niet anders door de kaposivlekken op zijn wangen. De gayscene was toen nog niet wat ze vandaag is. We ontmoetten elkaar in bars waar je moest aanbellen aan de voordeur. Ik was bang dat hij uitgesloten zou worden uit de community. Daarom ben ik op een avond op hem toegestapt om hem een kus te geven, zodat ik ook aan anderen kon laten zien dat ze niet bang moesten zijn. Maar ik moet toegeven dat het ook bij mij met een klein hartje was.”

Was u zelf bang om besmet te worden?

“Ik had een vaste partner en op dat vlak maakte ik me geen zorgen. Maar ik heb me wel twee keer verwond toen ik een patiënt prikte. Toen heb ik zelf ook een test ondergaan. Dat was wel spannend.”

In 1994 stond u mee aan de wieg van een vzw voor terminale aidspatiënten. Waren er zoveel mensen die alleen stonden?

“Er was een cordon sanitair rond hiv. De fysieke kenmerken van de ziekte, vergrootte de afkeer. Mensen hielden letterlijk afstand van hiv-patiënten. Espero werd in het leven geroepen om mensen na hun diagnose even de tijd te bieden om op hun effen te komen, maar het gebeurde dat ze bleven omdat er geen vangnet over bleef. We waren er ook voor mensen die niet in orde waren met hun mutualiteit, die de medische kosten niet konden betalen, maar ook voor verslaafden en drop-outs...

“Het mooie was dat de vzw gevestigd was in een burgerhuis, in de rij tussen andere woningen. Ik vond dat belangrijk om te vermijden dat ze een etiket zouden krijgen. We hadden een zestal kamers waar sommige patiënten tijdelijk verbleven, sommigen langer. Aanvankelijk was ik gewoon als arts opgetrommeld voor bijstand. Ik kwam pas later in de raad van bestuur terecht.”

Was het moeilijk om vrijwilligers te vinden die met terminale aidspatiënten wilden werken?

“Het waren vooral lotgenoten die in Espero kwamen helpen, maar er was een groot verloop. De meeste vrijwilligers hadden het erg moeilijk om met de lijdensweg geconfronteerd te worden die hen ook te wachten stond. Het aftakelingsproces was verschrikkelijk. Mensen raakten niet meer uit hun bed. Ze werden graatmager, denk aan het beeld van hongersnood in Ethiopië. Ze kregen schimmels in hun mond waardoor ze niet meer konden slikken, ze konden hun ontlasting niet ophouden. Vrijwilligers die zich aanmelden deden dat met de intentie om te helpen. Maar ik herinner me dat een patiënt op zo’n moment tegen een vrijwilliger zei: ‘Binnen een paar maanden ligt gij hier ook’. Die is nooit meer teruggekomen. Het was zeer belastend. Omdat het een dodelijke ziekte was, verleenden we eigenlijk palliatieve zorg.”

De euthanasiewet bestond nog niet. Maar waren er ook mensen die zeiden dat ze wilden sterven?

“Nee, of dat herinner ik me toch niet.”

Espero was een christelijk geïnspireerde vzw. Hoe was de vzw verbonden met de Broeders van Liefde?

“Het gebouw in de Appelstraat werd gehuurd door de Broeders, maar verder was dat niet zo duidelijk. Als ik erop terugkijk, vind ik dat heel storend. Ik wist eigenlijk niet waar ik was ingestapt. Ik raakte aanvankelijk bij de vzw betrokken doordat ik werd opgeroepen als er zich medische problemen voordeden met de bewoners. In 1996 kwam ik in de raad van bestuur. Toen pas merkte ik dat er dus ook een jezuïet en een domunicaan bij zaten die de kerk plat liepen.

Het merkwaardige was dat sommigen een industrie begonnen te zien in aids. In Gent, waar de religieuze zuil nochtans het leeuwendeel van de geneeskundige instellingen bestierde, had het universitair ziekenhuis zich ontfermd over deze snelgroeiende markt. In Antwerpen gebeurde de begeleiding van mensen met hiv door het Tropisch Instituut, in Brussel door de vrijzinnige VUB en ULB. Het katholieke net kwam er aanvankelijk niet aan te pas. Ik heb altijd de indruk gehad dat de Broeders zich wilden mengen, zeker toen ze merkten dat de epidemie explosief om zich heen begon te grijpen en zich niet beperkte tot homo’s.”

Is dat een probleem?

“Wel als het gaat om winstbejag, machtswellust en een poging om hun dominantie over de ethische principes van het land te behouden. Voor mij was het duidelijk dat de congregatie van de Broeders van Liefde haar oog had laten vallen op aids als nieuwe goudader. Als je vooruitdacht wat de opvang van terminale patiënten in de schoot van haar instellingen, hen zou kunnen opleveren, was voor mij wel duidelijk waarover het ging.”

Kunt u dat hardmaken?

“Op een bepaald moment kreeg ik een flyer te zien met een rekeningnummer waarop giften gestort meten worden. Dat was het rekeningnummer van de Broeders van Liefde. Er is een uitleg voor gekomen dat het fiscaal interessanter zou zijn, maar ik heb dat allemaal als zeer verdacht ervaren. Ook de boekhouding verdween en dook plots weer op bij iemand die een connectie had met de basiliek van Oostakker. Dat is toch allemaal raar. Ik heb totaal geen probleem met wat mensen geloven, maar met het oneerlijk zijn en het manipuleren: daar had ik wel moeite mee.”

U schrijft in uw boek dat u het gevoel kreeg dat u werd tegengewerkt, dat er mensen achter uw rug naar het ziekenhuis werden gebracht.

“Ik had als arts op een bepaald moment het advies gegeven dat een patiënt in Espero mocht blijven, maar plots was die persoon verdwenen. Het was een totaal verzwakte patiënt die daar nooit op eigen krachten kon zijn weggegaan. Wij kregen door dat soort verhalen een slechte naam. Er werden ook roddels verspreid over misbruik. Op een bepaald moment besliste het UZ om geen patiënten meer naar ons te sturen. Ze voerden een verrottingsstrategie uit binnen onze vzw: er werden ongemerkt mannnetjes geplaatst die de inhoud van interne vergaderingen lekten. Er waren steeds vaker problemen: van de onkostennota voor sigaretten, maar ook over het pand in de Appelstraat. Ik had het gevoel dat men de vzw nooit een eerlijke kans heeft gegeven, dat er alles aan gedaan werd om ons te saboteren. En dat is ook gelukt: twee jaar later werd de vzw opgedoekt.”

Wat hadden de Broeders daarbij te winnen?

“Espero was een try-out. De Broeders wilden nadien een parallelinitiatief opstarten in Ronse, in het voormalig klooster van de Arme Klaren, waarvoor ze subsidies in de wacht konden slepen. Door de behandeling van patiënten uit handen te geven, verloren de katholieke instanties een deel van hun controle. Het werd hun minder makkelijk gemaakt om hun moralistische stempel te drukken op de beleidslijn die de politieke wereld ter zake bezig was uit te stippelen.”

Was het werk niet boven het hoofd gegroeid van de vzw? U beschrijft een voorval van een Zaïrese man die zijn kamer besmeurde met braaksel en uitwerpselen.

“Dat zou kunnen. Maar waarom werd dat dan niet gezegd? Ik heb bij de voorbereiding van mijn boek nog een brief gevonden van Jo Eerens, de jezuïet die aan het hoofd stond van de basiliek in Oostakker, die schreef hoe ze het initiatief waarderen en dat het zeker moet voortgezet worden. En toch trokken ze zich terug. Het is die schijnheiligheid en het myserieus doen waar ik moeite mee heb. En dat gaat hand in hand met de kerk.”

De vrijmetselarij is ook geen baken van openheid.

“Espero staat los van de vrijmetselarij. Ik vind trouwens dat er meer openheid zou mogen zijn over wat de vrijmetselaars doen. Dat is helemaal niet zo speciaal. Wij houden vergaderingen, net zoals de Rotaryclub dat ook doet. Alleen beginnen wij onze vergaderingen met een ritueel. Ik vind dat mooi, omdat het mensen samenbrengt. Het geeft mij energie, omdat ik daardoor met mensen in gesprek ga, die ik anders niet zou ontmoeten.”

Hoop, broeders zonder liefde, Rudy Van Giel, Uitgeverij Ertsberg.